Wout Herfkens
Met het antwoord op de vraag met welke collega?s Wout Herfkens (1962) zich gedurende zijn loopbaan het meest verbonden heeft gevoeld, ontrolt zich een weerslag van de weg die deze levendige kunstenaar heeft afgelegd:
Carl Andre: Minimalisme, Edward Kienholtz: Pop-art, Jacques Frenken: Sacrale Pop-art. Van deze laatste was de baanbrekende Piëta ?Spijkermadonna? uit het Museum voor religieuze Kunst in Uden voor Herfkens zowel een herkenning als een bevestiging.
Met collega Rinke Nijburg vormt Wout Herfkens de stichting ?De Vrienden van Job?, vernoemd naar de onsympathieke vrienden van de bijbelse Job. De naam is tevens een knipoog naar de vele vriendenkringen rond geavanceerde culturele instellingen in ons land.
Naast tentoonstellingen van hen samen, organiseren Herfkens en Nijburg als ?Vrienden van Job? sinds 2000 tevens tentoonstellingen met een religieuze thematiek waarbij zij kunstenaars betrekken die daar bij passen. Deze brengen dat ? vaak niet gespeend van humor ? naar voren zonder de draak met het onderwerp te steken. Dergelijke tentoonstellingen vonden onder andere plaats op locaties zoals Museum het Valkhof in Nijmegen, ?7 Goede dagen? in 2001 en Museum Catharijneconvent in Utrecht, ?Cold Turkey? in 2008.
Op 5 april j.l. interviewden Nijburg en Herfkens elkaar over en weer over visie, werk en achtergronden, op een kunstsoos-avond in ?Kreek?, een cultureel centrum in Oosterbeek. Ofschoon van huis uit zonder godsdienst grootgebracht, blijkt Wout Herfkens zichzelf als een ?Calvinistische Nederlander, geïnteresseerd geraakt in Zenmeditatie? te beschouwen. Afgezien van allerlei andere verworvenheden, leerde hij – door zijn aandacht naar binnen te richten – geest en denken tot rust te brengen.
Aanvankelijk schilderde hij voor zijn plezier, zonder het idee ooit van kunst zijn beroep te gaan maken. Hij studeerde een half jaar aan de TH in Eindhoven bouwkunde, daarna van 1984 tot 1986 aan de Designacademie in dezelfde stad. Sinds 2009 geeft hij daar één dag per week het vak ?Vormstudie? aan eerstejaars studenten.
In 1986 ging hij naar de kunstacademie in Arnhem, afdeling Vrije Kunst, om daar in het derde jaar te ontdekken dat het platte vlak met zijn illusies van vorm en ruimte, hem niet lag.
Daarop legde hij zich toe op het maken van minimalistische houten objecten die als een bouwpakket in- en uit elkaar gehaald konden worden.
De volgende stap werd het vervaardigen van overwegend assemblages, in de vorm van op zichzelf staande ruimtelijke kunstwerken zonder minimalistische elementen. Bij het vervaardigen van de beelden van de laatste zeven jaar heeft hij van allerlei technieken gebruikt gemaakt. Her en der verzamelt hij bestaande voorwerpen en plaatst die in een andere context waarmee hij ze een nieuwe betekenis geeft. Daarnaast vormt hij zelf ook onderdelen uit klei voor zijn beelden. Vooral koppen, handen en voeten. Zo nu en dan maakt hij een geheel keramisch beeld.
Geregeld gebruikt hij bij zijn assemblages textiel, dat hij tot geplooide kleding modelleert en verhardt met houtlijm.
Dit assembleren leidt van komische tot dramatische effecten, dikwijls met religieuze aspecten. Zo heeft hij de kop van een heilig hartbeeld omringd met plastic kussentje uit een zak speelgoed. Die combinatie is opgenomen in een reptielenlijf. En dat geheel heeft hij in de armen gelegd van een staand konijn, dat – voordat Herfkens er intensief mee aan de gang ging – een Afrikaans beeld was dat een politieagent voorstelde.
En dan is er een boeiend beeld ? hoog ? waarvan de staande conische figuur in een lange zwarte toog boven een op de grond liggend grover type uittroont. De staande man is een elegante verschijning, opgebouwd uit een staketsel van kippengaas, voornamelijk omwikkeld met zwart verhard textiel. Zijn kop is wit geglazuurd. Die van de liggende figuur heeft de kleur van gebakken klei. Deze heeft grote keramische handen. Aan de wijdgeopende armen van de staande figuur zijn poppenhandjes bevestigd.
?Een spel van twee geesten? benoemt de maker dit werk. Zowel waar het de mimiek als de houding aangaat, is de gelijkenis van de staande man met de bekende rooms-katholieke priester Antoine Bodard, treffend. ?Toeval?, volgens Wout Herfkens. Kent de kunstenaar Bodard? ?Nooit gesproken?, al heeft hij de priester wel eens een tentoonstelling van Rinke Nijburg zien openen.
Herfkens? oeuvre is een mix van tegenstrijdige elementen die met elkaar een onwaarschijnlijke wereld oproepen.
De laatste hand leggen aan zijn creaties is voor Wout Herfkens de minst aantrekkelijke bezigheid: ?Het afwerken is al te veel ingebed in de vormgekregen fantasie?, legt hij uit. ?Mijn beelden zijn zelden materialisaties van oorspronkelijke concepten. Ze ontwikkelen zich gaandeweg uit een eerste idee. Als vanzelf veranderen en groeien ze onder mijn handen. En dit is wat het werken voor mij interessant maakt. Je zou kunnen zeggen: ?Ik zoek en vind iets anders?. Die vondsten staan op het atelier bij elkaar als onderdelen van gevisualiseerde sprookjes: een vosachtige hondenkop is geplaatst op een geboetseerd dik lijf op kromme poten, de voeten gestoken in grijze vilten pantoffels. De buik is voorzien van een kangoeroeachtige plooi gevuld met geruwde biljartballen. De huid van dit gebroeders Grimm-achtige dier is bedekt met haar, afkomstig uit de hondentrimwinkel uit de straat.
Vanaf het plafond hangt een snoer kleine keramische mensfiguren naar beneden. Tussen de ketting en de voornoemde hond zetelt een aandoenlijke man wiens keramisch hoofd steekt in een geplooid omhulsel waaruit onderin de koppen van handpoppen uit een poppenkast tevoorschijn komen.
Rondom, aan de zoom van zijn wijd geplooide gele jack, zijn handpoppen uit het Jan Klaassen- en Katrijnverhaal bevestigd.
Dat Herfkens kan boetseren is buiten kijf. Altijd is er ? ook in zijn puur keramische werken ? een verwijzing naar het ongewone. Zo heeft een Boeddha ronde gaten op de chakrapunten van het alom bekende lijf. Het is die mix van het religieuze met het aardse, het spirituele met het alledaagse, het dramatische met het komische, die Herfkens – middels het hergebruik van bestaande voorwerpen – blijft boeien.
ieneke suidman